WOORDENLIJST
Woordenlijst
In de wereld van het hardlopen vliegen de termen en afkortingen je soms om de oren. Daarom vind je hieronder een handige woordenlijst met veelgebruikte begrippen uit de hardloopgemeenschap — mét uitleg in gewone mensentaal.
Algemene hardlooptermen (A-Z)
Fartlek – Een trainingsmethode waarbij je speelt met snelheid op basis van hoe je je op dat moment voelt, zonder vast schema, gebruikmakend van de omgeving voor variatie.
Haas / Hazen (Pacer) – Iemand die tijdens een evenement een gelijkmatig tempo aanhoudt om andere lopers te begeleiden naar een specifieke eindtijd.
Runner's High – Een euforisch gevoel dat sommige hardlopers ervaren na langere tijd hardlopen, veroorzaakt door de aanmaak van endorfine.
Sluitloper - Vrijwilliger die bewust als laatste meeloopt bij een hardloopevenement, trailrun of wandeltocht. De sluitloper biedt morele steun aan de achterhoede, houdt deelnemers in de gaten en zorgt dat niemand alleen achterblijft of verdwaalt. Bij trail- en wandelevenementen signaleert de sluitloper ook uitvallers en kan hij helpen bij het opruimen van routeaanduidingen. Een vriendelijk en oplettend gezicht achterin — voor de veiligheid, het groepsgevoel en de zorg voor elke deelnemer.
Stapelen – Het verhogen van de koolhydraatconsumptie in de dagen voor een wedstrijd om de glycogeenvoorraden in spieren en lever te maximaliseren, wat helpt om langer energie te behouden tijdens het hardlopen.
Taperen – Het verminderen van trainingsomvang in de laatste fase van een trainingsschema om het lichaam te laten herstellen en fris aan de start van een wedstrijd te verschijnen.
Trailrun – Hardlopen over voornamelijk onverharde paden, vaak in heuvelachtige en natuurlijke omgevingen.
Ultramarathon – Een hardloopwedstrijd langer dan de standaard marathonafstand van 42,195 km, met afstanden zoals 50 km, 100 km of 100 mijl.
VO2 max – Het maximale vermogen om zuurstof op te nemen en te verbruiken tijdens inspanning, uitgedrukt in liters zuurstof per kilogram lichaamsgewicht per minuut (l/kg/min).