AFKORTINGEN

HARDLOOPSCHEMA'S 

Afkortingen in hardloopschema's

D (Duurlooptempo) – Een tempo gericht op het verbeteren van het uithoudingsvermogen.

D1 (Lange en rustige duurloop) – Zeer ontspannen tempo, ongeveer 75 sec/km langzamer dan je 10 km-tempo.

D2 (Gemiddelde duurloop) – Tempo waarop je nog net kunt praten, ongeveer 50 sec/km langzamer dan je 10 km-tempo.

D3 (Intensieve duurloop) – Sneller tempo, ongeveer 25 sec/km langzamer dan je 10 km-tempo.

H (Hersteltempo) – Zeer langzaam tempo bedoeld om het lichaam te laten herstellen van een zware training.

P (Pauze) – Rustperiode binnen een serie tijdens een intervaltraining.

SP (Seriepauze) – Rustperiode tussen verschillende series in een intervaltraining.

T (Tempoloop / weerstandstraining) – Hardlopen op een intensiteit boven de anaerobe drempel.

T1 (Halve marathon-tempo) – Ongeveer 10 sec/km langzamer dan je 10 km-tempo.

T2 (15 km-tempo) – Ongeveer 5 sec/km langzamer dan je 10 km-tempo.

T3 (10 km-tempo) – Gelijk aan je 10 km-tempo.

T4 (5 km-tempo) – Ongeveer 5 sec/km sneller dan je 10 km-tempo.

T5 (3 km-tempo) – Ongeveer 10 sec/km sneller dan je 10 km-tempo.

 

Sporten overig

SUP: Stand Up Paddling

 

FUNCTIONELE TRAINING, HYDROX EN BURPEE

Burpee

Een pittige combinatie-oefening waarbij je hurkt, in een plank springt, eventueel een push-up doet, terug springt en afsluit met een sprong omhoog. Alles in één vloeiende beweging. Versterkt het hele lichaam en drijft je hartslag op.

 

HIIT (High Intensity Interval Training)

Korte, felle inspanningen afgewisseld met rust. Denk aan sprinten, springoefeningen of krachtblokken van 20 tot 40 seconden, gevolgd door korte pauzes. Doeltreffend voor conditie, vetverbranding en kracht.

 

Squat

Een buigoefening voor de benen. Alsof je gaat zitten op een onzichtbaar stoeltje. Goed voor bovenbenen, billen en core.

 

Crossfit

Een trainingsvorm waarbij kracht, uithoudingsvermogen en techniek samenkomen. Elke dag een andere workout (‘WOD’), vaak met gewichten, touwen, sprintjes en explosieve oefeningen zoals burpees en box jumps.

 

SkiErg

Een staand roeiapparaat dat de beweging van langlaufen nabootst. Je trekt twee handgrepen omlaag met kracht vanuit armen, schouders en core. Veel gebruikt in Hyrox en indoor-wedstrijden.

 

Sled push en pull

Een zware slee vol gewichten die je vooruit duwt (push) of achteruit trekt (pull). Traint kracht in benen, armen en doorzettingsvermogen.

 

Burpee broad jumps

Een burpee, maar in plaats van recht omhoog springen, spring je zo ver mogelijk naar voren. Meer explosiviteit, meer uitdaging, meer plezier (of spierpijn 😉).

 

Farmers carry

Gewichten in beide handen dragen, alsof je twee zware boodschappentassen meeneemt. Goed voor gripkracht, schouders, rug en core.

 

Wall balls

Met een medicijnbal (zware bal) squat je en gooi je die daarna tegen een hoge muur. Komt terug, herhalen maar. Oefening voor benen, armen en coördinatie.

 

Hyrox

Een vaste combinatie van 8 x 1 km hardlopen, afgewisseld met 8 functionele krachtoefeningen (zoals de bovenstaande). Alles draait om uithoudingsvermogen, kracht en consistentie. Een soort hardloopwedstrijd, maar dan indoor en met sleeën, ballen en skibewegingen erbij.

WEDSTRIJD & TRAINING

Wedstrijd- en trainingsgerelateerde afkortingen

DNF (Did Not Finish) – Deelnemer is niet gefinisht in een wedstrijd.

DNS (Did Not Start) – Deelnemer is niet gestart in een wedstrijd.

PB (Personal Best) – Persoonlijk record op een bepaalde afstand.

PR (Personal Record) – Zelfde als PB.

SB (Season Best) – Beste prestatie in een lopend seizoen.

WR (World Record) – Wereldrecord.

FYSIOLOGISCHE & TECHNISCHE 

Fysiologische en technische afkortingen

HR (Heart Rate) – Hartslag.

HRmax (Maximale hartslag) – De hoogste hartslag die iemand kan bereiken tijdens inspanning.

LSD (Long Slow Distance) – Lange, trage duurloop gericht op het verbeteren van uithoudingsvermogen.

RPE (Rate of Perceived Exertion) – Subjectieve schaal van inspanningsniveau, vaak gebruikt om trainingsintensiteit aan te geven.

VO2 max – Maximale zuurstofopname tijdens inspanning.

LT (Lactate Threshold) – Melkzuurdrempel, de intensiteit waarop de productie van lactaat sneller gaat dan de afbraak.